Architectuur: open of gesloten?

Waar ligt in de architectuur de grens tussen het publiek en privé domein? Een beschouwing.


Buiten is het regenachtig en schemerig. Nog een maand voordat de dagen, vorst en wind trotserend, weer beginnen te lengen. De laatste bruine herfstbladeren in het Amerongense bos liggen nat aan de voet van zwarte boomstammen. Een enkele wandelaar loopt er met flinke stappen overheen, aangetrokken door het kaarslicht van 't Berghuis, dat warm door de beslagen ruiten zichtbaar is. Binnen is het er warm, een haardvuur knettert de gasten vriendelijk toe. Vrolijke gesprekken, koffie met speculaas en de geur van pannekoeken. Een aantal gezinnen zit met vrienden en kennissen aangeschoven aan lange tafels en brengt er een gezellige zondagmiddag door. Gezelligheid zoals die er is in dit café-restaurant, waar ik ben gaan zitten om rustig te kunnen lezen, of zoals men die thuis heeft in de eigen woning. Ja, veelal zoekt de Nederlander de gezelligheid (een woord dat zo moeilijk in een andere taal vertaald kan worden) bínnen. Wellicht kan dit verklaard worden door het klimaat en het meer introverte karakter van de Hollander. Waar de zuiderling het sociaal gebeuren meer in het openbaar zoekt, verkiest de noorderling een besloten gezelligheid. Een verschijnsel dat we terug vinden in het ontwerp van het interieur. Een bruincafé zul je niet in Spanje aantreffen. Het meer teruggetrokken wonen als onderdeel van de Nederlandse leefstijl wijkt ook af van de manier van leven van de allochtone bevolking. Met voldoende aandacht voor de openbare, semi-openbare en de gesloten ruimte, die hun weerslag moeten krijgen in het ontwerp, kunnen deze verschillende stijlen toch samen functioneren.


In de architectuur en in overige kunstuitingen in het algemeen, is contrast een veel gebruikt en succesvol ontwerpinstrument. Maar met het deconstructivisme lijkt het thema, de slogan of het verhaal achter het ontwerp de overhand te gaan nemen: eenheid door veelheid, de lijn en de circel, open versus gesloten, de kunst van het 'now'. Het nominalisme heeft zijn intrede gedaan in de architectuur.
De filosofie kent, in analogie, een dualistische denkrichting waarbij oorzaken worden gezocht in tegenstrijdigheden; mooi en lelijk, goed en slecht als gelijkwaardige substanties of beginselen. Deze gedachtengang is echter minder succesvol omdat zij niet in staat is door te dringen tot de essentie van de dingen en er bijv. niet in slaagt het wezen van de mens en van het wonen te doorgronden omdat het zich niet wil compromitteren met de realiteit. Als in een net gevangen vereenzelvigt het oorzaak met gevolg, functie met functiedrager, middel met doel.


Met het vastlopen van de moderne filosofie en de leegheid van het postmoderne denken lijkt het idealisme en het optimisme van de architectuur in de jaren dertig te zijn verdwenen. Een soort agnosticisme in de architectuur. En daarmee is de architectuurdiscussie weer even fundamenteel als zeventig jaar geleden en groeit de behoeft aan een solide filosofische ondergrond.
In de architectuur houdt men nog wel vast aan de moderne traditie en bij veel architectuurtijdschriften ligt daar de voorkeur, maar de werkelijkheid is meer divers. In de hedendaagse architectuur vinden we bijv. het traditionalisme van Rob Krier, het postmodernisme van Charles Vandenhove, het re-classicisme van Bofill, de collage-architectuur van OMA of het pragmatisme (als 'Modernisme zonder dogma') van Mecanoo. Deze veelheid van verschijningsvormen lijkt wel het gevolg te zijn van de persoonlijke reflectie van de architect van het Platonische Ene, dat in de architectuur gevormd zou worden door de mens, die zich echter niet altijd in een keurslijf wil laten dwingen.


Schijnbaar paradoxaal is de mens, die individueel is maar ook sociaal. Schijnbaar, omdat het twee verschillende maar elkaar juist aanvullende aspecten zijn van één en dezelfde entiteit. Het is zijn sociaal-zijn dat de mens naar buiten doet treden, naar de kruispunten van het maatschappelijk leven en zijn individueel zijn dat hem doet terugkeren naar de rust van de eigen woning. Bij het ontwerpen van de woon(omgeving) dient zowel met het individuele als het sociale aspect van de mens rekening te worden gehouden. Dan kunnen bijv. 'open' en 'gesloten' gedifferentieerd en harmonieus binnen het zelfde project worden toegepast. Een mooi voorbeeld hiervan is te vinden in Lafour en Wijks' woningbouwproject op het voormalige abattoirterrein in Amsterdam. Ondanks het strakke stedebouwkundig plan gaat van dit project een positieve wisselwerking uit en beantwoordt het aan de verscheidenheid van woonwensen.


Wat is dan de invloed van het ontwerp op het gedrag van de bewoner, van het stedebouwkundig concept op het sociale klimaat, van de architectuur op de mate van welbehagen? Sinds de invoering van de commerciële abri's die verlicht zijn en goed schoon gehouden worden, lijkt vernieling af te nemen. Wachten op de bus is minder onaangenaam geworden. Dit ligt anders bij Rossi's Lamel in Den Haag waar sprake is van sociale onveiligheid of bij Weeber's Peperklip in Rotterdam waarbij bundeling van vierkamerwoningen en het klankbord van de binnengevels overlast in de hand werken. De bouwdoos voor het plan van de Haagse Vaillantlaan van Jo Coenen is een soort Voorschriften en Wenken voor de nieuwe Volkswoning en een poging om de kwaliteit van de Schilderwijk mee te zuigen in een opwaartse stroming. Nee, liever de stadsvernieuwing van Mecanoo in Rotterdam, waar nieuwe leefruimte is gecreëerd op alle schaalniveau's. Het is de bewoner die daarbij weer centraal staat. De vormgeving van de binnen- en buitenruimten, gevels en ontsluitingen lijken volgens een sociale verhoudingsleer te zijn bepaald.


Op de woning, de materialisatie van het individuele, is het vooral de architect die zijn stempel drukt. Het ontwerp zal in meer of mindere mate slagen al naar gelang de juistheid van de antropologie, de visie op het mens-zijn, die de architect hanteert. Op de woonomgeving, de materialisatie van het sociale, is het in dezelfde mate de stedebouwkundige die zijn of haar invloed doet gelden. Waar het beiden lukt om tot een harmonie te komen hoeft men niet te vrezen voor eentonige en saaie blokkendozen, of zich van het openbare leven afkerige woongebouwen.


Jan Verdonk, Utrecht, 3 december 1993
Verschenen in A&B, nr. 12-1993

Geen opmerkingen:

Een reactie posten